Het Jerommeke-effect
Afgelopen weekend zag ik Arnoud Okken soeverein naar de Europese titel indoor snellen, waarna hij – dodelijk voor zijn tegenstanders – kalmpjes meldde dat hij op de finish “nog wat over had gehad”. Eenmaal heb ik zelf achter deze Okken aan mogen lopen (op de 1500 meter-competitiefinale in Utrecht in 2002). Net terug van een vakantie in Zwitserland die, met enige fantasie, zou kunnen doorgaan voor een ‘hoogtestage’ was ik in bloedvorm en wist ik hem anderhalf rondje bij te houden. Lopend achter dat frêle, nauwelijks iets wegende jochie die met bovenbeenspieren als ballonnetjes voor mij uit veerde of vloog, herinner ik me dat ik anderhalve ronde lang dacht (of misschien was het niet meer dan 500 meter): Dit is oneerlijk! Zo kan ik ook winnen! Jij zit in een heel andere gewichtsklasse! In mijn eigen gewichtsklasse liep ik een respectabele wedstrijd. Bovendien, ook prettig, steeg ik die middag in de achting van de AV23-sprinters, -springers en -werpers die mij brutaal achter het grote, nieuwe 800 meter-talent van Nederland aan hadden zien lopen. Zij konden slechts bevroeden dat Okken in deze voor hem onbelangrijke race voor zijn doen wel erg rustig was gestart.
Inmiddels is dit voltooid verleden tijd. Laatst heb ik uitgerekend dat ik van de afgelopen 7 jaar er 4 geblesseerd ben geweest. Dan ben je blij als je, mijmerend als een ouwe vent, kunt opscheppen dat je nog tegen Okken hebt gelopen. Daarom nu eens geen vrolijk verhaal over loopplezier, runners’ high, prestaties of anderszins vrolijk stemmende berichten over deze hachelijke hobby, maar een persoonlijke klaagzang en een donker-depressieve kijk op “de oudere loper” in het algemeen. Ik denk overigens dat ik daarmee ook een gat in de markt vul. Feel good-stories zijn er genoeg. Tijdschriften over atletiek lachen je tegemoet in de winkel. Een mooie man of vrouw (om de illusie in stand te houden dat lopen gezond is, zijn het zelden echte lopers met afgetrainde lijven) komt je tegemoet hollen en kleurige koppen beloven je schema’s en tips die blessures verhelpen of je naar topprestaties leiden. Er spreekt altijd een irritant optimisme en plezier uit. Blessures zijn slechts dalletjes waar je zo weer uit rent als je je houdt aan de volgende tien tips…
Deze column (of wat het ook moge zijn) grijp ik daarom graag aan voor pessimisme en gemopper. Voor een deprimerende analyse. Om tegenwicht te bieden tegen de blijdschap van gezonde lopers en hun vreselijke verhalen over "de voorbereiding op de marathon"; hun verslag van "de man met de hamer"; hun geklaag over spierpijn! Alsof zij het zwaar hebben! Het internet is voor gemopper de ideale uitlaatklep, omdat mijn directe omgeving mijn gemopper al zat is. Omdat mijn trainer mijn blessureverhaal allang niet meer kan horen. Omdat ik nergens met goed fatsoen mijn loperschagrijn nog kwijt kan. En omdat het voor mijn lotgenoten een wrang plezier en misschien zelfs een beetje troost kan bieden.
Voor alle zekerheid: ik sta bij mijn loopvrienden bekend als een “verstandige loper” (zij bedoelen: een zeurpiet en een spelbreker die niet bereid is om “nog een rondje even lekker te knallen” en die loopt te klagen als de duurloop langer dan een uur duurt). En ik houd mij ook trouw aan alle tips van trainers en therapeuten. Ik doe spierversterkende oefeningen, bezoek masseurs en fysio’s (ik ben zelfs met eentje getrouwd), hou mijn spieren warm door er (volgens mijn vrouw sterk-stinkende) “Vick’s VapoRub” op te smeren (volgens het opschrift eigenlijk “inhalatiezalf, te gebruiken bij verkoudheid”), kies geregeld een alternatieve belasting (aquajoggen, wandelen, fietsen, dribbelen), neem geregeld een extra rustdag, en trek tegenwoordig zelfs de veel te krappe beenwarmers van mijn dochter aan om mijn voorkuiten tijdens het lopen warm te houden…
Ik ben dus bereid om ver te gaan. En toch ben ik telkens geblesseerd. Toch loop ik al jaren ver onder mijn "eigenlijke niveau". Geregeld heb ik mij het afgelopen jaar afgevraagd hoe vaak je minimaal moet lopen om jezelf nog "loper" te mogen noemen. En, als ik dan weer kon joggen, hoe hard je eigenlijk moet lopen om jezelf "hardloper" te mogen noemen? Dit is natuurlijk niet alleen mijn probleem. Het is het probleem van de 40+-er. Eenmaal op leeftijd, dan blijkt het lopen simpelweg een te zware of eenzijdige belasting voor het lichaam. Er zijn natuurlijk onverwoestbare oudjes zoals Cees Elsinga, Theo Stelling, Pierre Berntsen, Dolf Jansen, of, de onverwoestbaarste van allen, Rietje Dijkman of, langer geleden, Paul Straatman, maar voor de gewone oude man of vrouw, voor toch ook taaie jongens als René Jonkers of André Roukema, oud-trainer Henk, de vroeg-oude Solomon of onze voorzitter, is dit niet weggelegd.
Voor deze ouwe mensen-malheur zijn verschillende redenen te noemen, waarvan eentje het “Jerommeke-effect” zou kunnen worden genoemd. Wie vroeger Suske en Wiske heeft gelezen herinnert zich het misschien: Jerommeke slaat met een vuist op een stevige rots en loopt weg. Lambik roept hem na dat er niks met de steen is gebeurd waarop Jerommeke antwoordt: “Even wachten. Steen weet nog niet dat-ie geraakt is.” Op het volgende plaatje zie je de steen in vele kleine steentjes uit elkaar vallen. Zo is het ook met de oudere loper na een forse inspanning. Aanvankelijk denk je dat de schade wel meevalt. Maar dan blijft er toch een pijntje hangen. En na een paar weken moet je constateren dat je lopersdroom weer in stukjes uit elkaar is gevallen.
In een Runners’ World van vorig jaar las ik dat dit verschijnsel al een naam heeft: “Delayed Onset of Muscle Soreness”, oftewel DOMS. Ook wel de “spierkater” of “uitgestelde spierpijn” genoemd. Terwijl de “acute spierpijn” zich al tijdens de inspanning doet voelen, is de spierkater meestal de tweede dag (en bij mij de derde) het hevigst. Het door en door optimistische blad gooide er natuurlijk weer tips tegenaan: een warm bad, douche, sauna, fietsen met licht verzet, zwemmen, massage… En het blad sprak met geen woord van wat we de “blijvende spierpijn” zouden kunnen noemen of de “Permanent Onset of Muscle Soreness” (POMS), oftewel het Jerommeke-effect. Dat gaat over de “kleine scheurtjes en verklevingen in de spieren” waar Marco Spironelli zulke gloedvolle colleges over kan geven (en zulke diepgaande behandelingen voor geeft). De redactie van “niets-aan-de-hand-bladen” als Runners’ World zou de oude Suske en Wiske’s er eens op moeten naslaan. Want niet iedereen is een kruising tussen Suske of Wiske en Jerommeke, zoals Arnoud Okken.
Voor meer somber stemmende verhalen tussen de ongetwijfeld overheersende opgetogenheid van mijn co-columnisten nodig ik andere mankepoten van harte uit om ook hun theorieën te ontvouwen over hun lopersmisère. Ik heb zelf ook nog wel wat donkere gedachten in het vat. Maar die laat ik graag nog even verder verzuren.