Dirk Visser (Hardloopclub Amsterdam): “2011 was mijn topjaar”
AMSTERDAM – Een van de snelste lopers in de categorie M65 is Dirk Visser (geb. 1946) van de Hardloopclub Amsterdam (HCA). Enkele recente uitslagen van de bescheiden natuurkundige uit Nieuw-Sloten. Nescioloop afgelopen zondag: 15 km in 1.04.09. Zandvoort Circuitrun eind maart: 12 km in 53.25. Schoorlloop februari: 10 km in 42.13. Sloterplasloop oktober vorig jaar: 10 km in 41.09. Dam tot Damloop oktober 2013: 16 EM in 1.08.54.
“Mijn topjaar was 2011. Bij M65 won ik tweemaal goud. Ik werd Nederlands kampioen op de 10 km in een tijd van 40.42. Die liep ik als voorbereiding op de marathon, waar ik ook kampioen werd in 3 u 14. Ik moet er bij vertellen dat de veel snellere Bert Streumer, die ook nog ouder is dan ik ben, er op het NK marathon wegens een blessure niet bij was. Op de Halve, twee weken voor de Hele, won ik zilver in een tijd van 1.34.
Met mijn vrouw Anne-Marie van Steven, die niet hardloopt, heb ik tienmaal de Elfstedentocht op de fiets gedaan. In 1985 heb ik de Elfstedentocht geschaatst.”
We spreken elkaar na afloop van de Nescioloop. “Ik ben vandaag niet tot het uiterste gegaan. ‘k Was verkouden en hoest nog steeds. Voor mij was het een snelle duurloop. Overigens heb ik wel wat met Nescio en de Nescioloop”, zegt Dirk, gehuld in het t-shirt van de 3e Nescioloop in 2008. “Ik ben geboren in Naarden, maar ik werkte als laborant in het Antoni van Leeuwenhoekhuis in de Sarphatistraat.
In een van de beroemdste beginzinnen uit de Nederlandse literatuur schreef Nescio, naar wie de Nesciobrug is genoemd, in De uitvreter: ‘Behalve de man die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan de uitvreter’. Later, na mijn 27e, heb ik Natuurkunde gestudeerd in de Roetersstraat, om de hoek van de Sarphatistraat.
“Ik loop vanaf mijn 30e. Ik was toen student en had een heel slechte conditie. Dat bleek toen ik in die tijd eens hielp om een auto aan te duwen. Ik ging bijna van de kaart. ‘Nu moet ik er iets aan doen’, dacht ik. Mijn eerste wedstrijd was IJmuiden-Bloemendaal-IJmuiden, georganiseerd door AAC.
In 1984, toen de Hardloopclub Amsterdam werd opgericht, heb ik me meteen aangesloten. Daarvoor had ik maar wat gelopen. Ik had wel eens last van blessures. ‘Misschien moet ik es bij een club gaan.’ Vanaf die tijd ben ik serieus gaan lopen.
Tegenwoordig loop ik driemaal per week. Op zondag altijd 15 km; bij de voorbereiding van een marathon is dat 15 tot 25 km. Woensdagavond intervaltraining met de club en vrijdags een rustige duurloop. Vroeger trainde ik viermaal per week, maar dat was te veel. Dat heb ik ook niet echt nodig.
Je moet erg oppassen voor blessures. Vaak schiet het er zo maar in. Dan gaat het niet meer. Je hebt dan een kleine inscheuring in de spier. Dat is me een paar keer gebeurd. Je moet het dan rustig aan doen. Een paar jaar geleden bij de Hemmeromloop kreeg ik na een kilometer of 5 last van mijn rechterkuit. Ik wilde doorlopen maar 100 meter verder was het al gedaan.
Pas na mijn 55e ben ik echt wedstrijden gaan lopen. ‘Jij met je snelheid moet dat es proberen’, zei iemand tegen me. Ik viel meteen in de prijzen. Hoe ouder je wordt, hoe makkelijker het is om een prijs te winnen. Maar ik had nooit gedacht dat ik op het NK tweemaal eerste zou worden.
De Hardloopclub Amsterdam is geen vereniging, heeft ook geen clubhuis maar het is er wel gezellig. Na de training in het Amsterdamse Bos gaan we koffie drinken bij tenniscentrum Amstelpark, waar we altijd welkom zijn. Verder heeft HCA gezamenlijke uitjes naar wedstrijden en trainingsweekends. Maar hardlopers zijn vaak individualisten.
Het leuke van lopen is dat je het altijd kunt doen. Je bent niet afhankelijk van anderen en niet eens van het weer. Als het kouder is dan min 5, loop ik niet. Ik kan trouwens beter tegen warmte dan tegen kou, hoewel het bij warm weer wel zwaarder is.
Vroeger dronk ik altijd veel tijdens een halve of hele marathon. Dat moet je doen, werd me gezegd. Maar ik werd op het laatst misselijk van al dat water. Dat klotste maar in mijn buik. Nu drink ik van tevoren wel goed, maar tijdens de wedstrijd niet. Tijdens de marathon van 2011 nam ik drie keer een gelletje met een half bekertje water. In de loop der tijd doe je ervaring op met het lopen van een marathon. Je kunt ook maar eens in de zoveel tijd een lopen. Want in wezen is de marathon toch slecht voor je lichaam.
Mijn eerste marathon was in 1985, toen ik 39 was, in Amsterdam. Toen heb ik er vijf op rij gelopen, allemaal in Amsterdam. De zesde was tijdens het NK in 2011 ook in Amsterdam. Dan train ik een half jaar van tevoren met langere duurlopen. Als ik 70 ben, dus over twee jaar, wil ik nog een keer meedoen aan het NK marathon.”
Tenslotte: Vissers komen van de waterkant. “Mijn familie”, zegt Dirk, “komt van Marken. Mijn vader heeft nog gevist. Als derde zoon – de eerste twee werden vernoemd naar de grootvaders – ben ik vernoemd naar een oudoom die op zee is verdronken. Heel wat vissers zijn in de loop der tijden zo om het leven gekomen.”