Jarenlang samen: Jeugdtrainers Titus en Ynze
‘Je eigen dagelijks leven zet je op pauze’
Ze kennen elkaar al vanaf hun zevende, toen ze als jonkies begonnen te trainen bij AV1923. Elke zaterdag staan Titus Sendrowicz en Ynze Stikwerda, nu 21, als jeugdtrainers op de baan.
Het heeft gesneeuwd deze zaterdagmorgen in januari. Een dun laagje, maar toch: er ligt sneeuw. Dus is het sneeuwballen stoten en sleetje trekken bij de pupillentraining. Koude vingers, rode wangen. Niet alleen de kinderen zijn opgetogen, ook jeugdtrainers Titus en Ynze genieten van het winterweer. “Je wordt zelf ook weer even kind”, zegt Ynze.
Titus woonde in de buurt en ging bij AV1923 kijken toen hij zeven was. Min of meer gestuurd door zijn ouders, die zeiden: Kijk even verder dan voetballen. “Ze hadden misschien geen zin om elke zaterdagochtend vroeg langs het veld te moeten staan”, lacht Titus. “Maar het ging er ook om dat je je met atletiek lichamelijk verder kunt ontwikkelen. En voetballen deed ik toch wel, op straat.
Ynze kwam met zijn zus naar een proeftraining. De club had toen net de nieuwe baan, weet hij nog, in plaats van het oude trimbaantje van gravel. “We zijn gaan kijken en we zijn altijd blijven hangen.” Titus en Ynze begonnen in dezelfde groep, en juist die groepen zijn wat volgens hen de club zo hecht maakt: jongens en meisjes door elkaar, alle niveaus bij elkaar, jarenlang samen. Titus: “Je wordt vrienden, sommigen zie je ook buiten de sport.” Ynze: “En er zijn door de jaren heen heel veel koppeltjes ontstaan, ik kan ze zo aanwijzen.”
Titus studeert nu econometrie aan de VU en zit in het derde jaar. Maar goed dat hij elke zaterdagmorgen de baan op moet, zegt hij, anders zou hij toch maar tot drie uur in zijn bed blijven liggen. Ook op woensdag traint hij de pupillen. Ynze woont in Delft waar hij aan de TU civiele techniek studeert. Daardoor kan hij er nu alleen op de zaterdagen zijn. “Wat het zo leuk maakt is het verschil tussen ieder kind. Het is heerlijk als een kind blij wordt, of je een verhaal vertelt over wat-ie heeft meegemaakt. Dat geeft energie. Ik geeft ook les aan oudere kinderen van veertien, vijftien, daar komt echt veel techniek bij kijken. Maar het blijven wél kinderen.”
Wat atletiek zo leuk maakt, zeggen ze allebei, is de mix van de verschillende onderdelen. Titus: “Kogelstoten en speerwerpen was niks voor mij. ik kan me herinneren dat we bij een wedstrijd moesten kogelstoten en het duurde wel anderhalf uur voor je aan de beurt was voor een nieuwe poging. Dat was, eh…” Hij lacht: “Dat was best een beetje traumatisch. En ik was een beetje klein, mijn techniek bij hoogspringen was wel goed maar mijn lengte zat toch in de weg.”
Vraag je ze naar hoogtepunten, dan roepen ze allebei: de kampen. Als deelnemer én als trainer. Vanaf de B-pupillen kunnen de kinderen mee, van vrijdag t/m zondag naar het kamphuis op de Utrechtse Heuvelrug bij Austerlitz. Samen eten, avondspelen, ochtendgym, veel sportieve spelletjes en – als de brandweer het goed vindt – een kampvuur. Ynze, met gedragen stem: “En De Strijd Der Kamers.” Punten verdienen met kamers opruimen, tafel dekken, afwassen. Titus: “Super makkelijk voor ons, zo krijg je de kinderen actief om corvee te doen.”
Toen ze een jaar of zestien waren kregen ze de vraag of ze het leuk zouden vinden zelf trainingen te geven. Ze begonnen als stagiair. Titus: “Ik ben tot mijn achttiende zelf blijven trainen, maar het is ook heel leuk om op een andere manier bij de club te blijven. Ik vind training geven echt ontzettend leuk. Op woensdag ga ik eerder weg bij de VU en een uurtje later zit je dan veters te strikken. Je bent bezig op het niveau van kinderen, je stapt in hun wereld. En alle dingen in je eigen dagelijks leven zet je even op pauze.”