Blokkie om
Een beetje maf is het wel. Komt er een fent helemaal uit Heerlen om bij ons een blokkie om te organiseren. Kenne we seker niet selluf. Affijn, het was mooi weer dus ik denk, weet je wat, denk ik, ik gaan ook. Kom ik bij de inschrijfing, heppie al een mooi kaartje voor me gemaakt met me naam er op en alles. Was ik effe blij dat ik me startnummerhelastiekie mee had. Konnie mooi an, die kaart.
Nou, negen uur staan we klaar met het groepie, segt die man: kijk uit hiero en daaro, en daar en daar sal ik staan om jullie drinke te gefe, en let op de pont. En daarna segtie: klaar af. En toen ware we weg.
‘T was al lekker warrum dus ik denk, ik mot niet te hard renne want dat is nie goed voor me hart. Dus ik kijk steeds op me klokkie, want daarop sie je me hartkloppinge, en astie te hoog wordt, me hart bedoel ik, dan gaan ik een tandje terug. Nou die andere types hadden óf geen klokkie of een ander hart want die ginge me bijna allemaal foorbij. En ik maar denke: la je niet opnaaie. As je maar ankompt, dat is de kloe.
Kom ik bij de Amstel, sien ik Albert fietse. Dat moest ook, dat hadde we afgesproke. Albert was, seg maar, me waterdrager. Flessies met kraanwater en flessies met fantomalt water (is me geheime wape). Harstikke handig. Hep ik dorst, krijg ik water, hep ik honger krijg ik fantomalt. Loop as ‘n trein so.
Nou, in Bosplan staat die fent weer bij ‘n tafel waar se groene drankies schenken. Staatie iedereen te kieke. Ja, segt ie, nou sijn jullie nog fris. Ken ie nog mooie plaatjes make. Straks sijn we allemaal verlepte flodders. Dat geeft rare portrette.
Affijn, we lope over het sluisie, langs ’t nichtencruise-landje, om Sloten, langs Osdorp en om Geuzenveld, so naar Sloterdijk. Liepe we langs (we ginge natuurlijk niet sjoemele met de trein), was een scheinbeweging. Ofer het industrieterrein, kom ik langs een gebouw, roepe se: hier is de drankpost. Ja, mooi niet, ik moet de pont hale. Folleges Albert sou ’t nie meer lukke maar ik denk, ik kijk wel. Komp er gesellig ’n dame naast me lope. Denk ik, nou, denk ik, effe een tandje er bij. Dus wij kletse. En onse waterdragers kletse (sij hat ‘r ook een). Kijke we op ons klokkie: te laat voor de pont. Kome we vlak bij, is tie dr nog. Dus wij sprinte. En ja hoor, gehaald. Dat was massel natuurlijk.
Wij van de pont en hup weer lope. Stukkie langs het Noordseekanaal, Saandam in en toen een gotsklere stijle trap op naar de brug. Sere bene man! En gloeiend heet. Dat was het trouwes allang, so heet. Foor een loper dan, niet foor de musse, die sate nog frolijk op ’t dak.
Kom ik in Oostzaan bij de sporthal, segge se dat ik de fierde ben. Ik denk, hoe ken dat nou? Ik maar weer lope. Door het Twiske en Landsmeer, lange rechte weg en alweer een pontje. Ken je lekker effe staan. Mooi foor je hart maar slecht foor je pote, godsamme wat deed de start weer seer.
Loop ik naar Sunderdorp hoor ik: he Irene, thuiswedstrijd he. Was ’n collegaatje. Klopt want ik liep vlak langs me huis. Niet gestopt hoor. Folgende drinkpost, krijg ik een hand van een wandelaar. Gaatie nog renne om me te kieke ook.
Nou weer soon marteltrap de brug op, langs de camping naar de Nesciobrug. Toen font Albert het wel genoeg. Is ook best moeielijk hoor, so langsaam fietse. En foor mij was het nog maar een klein stukkie.
En toen was ik er. Terug in de kantine. Krijg ik een hand van die fent. En van nog een ander fent. Hep ik een soepie gegeten, en nog een soepie, en een paar koppies thee. Kreeg ik een officieel papier met me foto er op en nog een foto van mijn en Albert. De afstand hattie dr ook op geschrefe: 61,5 kilometer. Dat was een flink blokkie om.
Liefe meneer Willem: dat hebbie goed gedaan! Dat was harstikke leuk en klasse georganiseerd. Soon blokkie om ken ik iedereen aanbefele. En dat er soms feel mense uitvalle omdat het so heet is: ken gebeure. Niet om treure. Seker blijfe doen hoor.
Dank je wel voor de Ronde om Amsterdam. Me eige Mokum.