Jan Mens: Training heeft pas laatste eenderde deel effect
Het interview met Jan Mens, de zeer gewaardeerde trainer van de wedstrijdlopers op de middellange afstand, gaat zoals te verwachten was, over alle mogelijke onderwerpen. Op de gebruikelijke vraag aan het slot of er per se nog iets in moet dat de interviewer is vergeten, zegt Jan op zijn relativerende wijze: “Er hoeft niets per se in”. Maar hij heeft nog wel enkele wijze lessen in petto.
“Discipline is een essentieel onderdeel van alle sporten. Je moet eruit halen wat er uit te halen is. Probeer het. Pas je tempo dusdanig aan dat je het eind kunt halen. Voortijdig ophouden brengt je niets verder. Je moet eerst vermoeid raken; dan pas kun je je grens verleggen. Het effect zit pas in het laatste een-derde deel.
Een volgende tip: altijd zorgen dat je vooraan loopt. De interviewer, ooit een bescheiden loper, had eens van een loopvriend gehoord dat je bij een prestatieloop helemaal achteraan moet starten. Dan kun je door niemand worden ingehaald. Fout, zegt Jan. “Altijd zorgen dat je helemaal vooraan loopt. Dan word jij ingehaald. Die mensen hebben dan last van jou. Als je in een marathon tot 35 km goed loopt, dan kun je zelf gaan inhalen. Dan en niet eerder heb jij die boost nodig.
Een laatste tip: Als je de halve marathon boven de 1 u 45 loopt, is het de vraag of dat jouw afstand wel is. Als op de Dam tot Damloop jouw tijd 1 u 35 is, dan moet je niet aan de halve beginnen. Die is nog 5 km langer. Dan wordt het moeizaam. Je komt uit op 2 u 10 of iets dergelijks. Je moet er wel lol in hebben.
Ik loop bijna elke dag. Op dinsdag en donderdag geef ik training bij AV ’23; op maandag, woensdag en zaterdagochtend bij sportschool Sports World op de Oranje Vrijstaatkade. Daarnaast ben ik personal trainer van één of twee mensen. Dan lopen we 5 km en doen aan algemene fitness; soms al om zes uur ’s morgens als de betreffende persoon die ochtend voor zijn werk moet vliegen.
Als ik in een week weinig loop, is het dertig, veertig km. Van mijn vrouw Carolien mag ik niet meer voor de lol lopen, alleen nog maar commercieel. Als ik toch voor de lol loop, dan kom ik op zestig, zeventig km per week. De leeftijd begint wel een rol te spelen: 56. Ik doe nu vier jaar die loopgroep van de sportschool. In het begin liep ik aan de kop. Sindsdien zijn zij beter geworden en ik ouder. Nu ben ik blij als ik het aan de staart kan bijbenen.
Of ik vroeger op tijd liep? Ja natuurlijk. Als 20-er was ik een echte wedstrijdloper. Toen liep ik drie keer zo hard als nu. Iedere keer de zweep erover. Nooit een rustige dag. Ik was lid van Blauw Wit, dat is opgegaan in Phanos.
Hoe ik bij die club terechtkwam? Op een dinsdagavond, ik was vijftien, zestien jaar, heb ik es op de baan rondgelopen. Er lag een speer. Die probeerde ik. ‘Wat kom jij hier doen’, vroeg een oudere man. Ik wil lid worden, zei ik. ‘Kom donderdagavond.’ Op die avond trainde een loopgroep. Ik was de enige B-jongen. Ze deden twintig maal de 400m, tussen de 70 en 74 seconden. Van de ongeveer twintig mensen van die groep hebben maar drie dat volgehouden. Ik was er één van.
Zei de trainer: ‘Zondag doen we een lange duurloop ’. Blauw Wit zat op Ookmeer in West. Hebben we in totaal 28 km gelopen. Veel lopers sneden af. Van de twaalf liepen maar drie het hele stuk uit. Weer was ik er één van. Ik woonde al tien jaar in Osdorp, maar was niet bekend in de buurt. Ik móést wel bij die kerels blijven.
Dat was mijn vuurdoop. Daarna kwam ik iedere dinsdag en donderdag trainen. Tijden? De Halve van Egmond in 1 u 14. Maar ik behoorde nog niet eens tot de snelle lopers. Het niveau was toen veel hoger, ook omdat de gemiddelde leeftijd lager was. In Parijs heb ik es 2 u 49 gelopen, een half uur na de winnaar. Ik was 253e of zoiets. Nu zouden slechts vijftig binnen een half uur na de winnaar binnenkomen.
Ik heb op de meest bizarre plekken hardgelopen. Als Geschiedenisstudent was ik mee met een studiereis naar Oost-Berlijn, waar ik iedere ochtend wilde trainen. Ik raakte er min of meer verdwaald. Ik droeg een knalrood Adidastrainingspak en blauwe Adidasschoenen; symbolen van het Westen. Ik bevond me op vijandig gebied.
Ik maar vragen: Wohin? Niemand wilde iets zeggen. Uiteindelijk was ik nog net op tijd voor de bus. Zei de Oost-Duitse gids Franz: ‘Schüler, neem een voorbeeld aan deze jongeman. Jullie hebben een kater maar hij is een sportman.’ Franz, die een heel dikke buik had (‘nur Muskeln’), wist niet hoeveel ik had gedronken.
Op de vraag wat hij het leuke aan lopen vindt, antwoordt hij: “Lopen is gewoon leuk. Godallemachtig. a) Je kunt het overal doen, op elke plek, op elk moment. Je hebt alleen een paar schoenen nodig. b) Je hebt er geen specifieke aanleg voor nodig. En voor de rest hupsakee. Steeds meer mensen lopen, vooral vrouwen die eigen vrouwenlopen hebben; een grappige ontwikkeling. Toch lopen heel veel mensen incidenteel. Nu het ’s avonds eerder donker is, wordt het stiller langs de wegen.
Na de training met een man of vijftien, twintig heb ik even rust nodig. Dan verwerk ik de training in m’n hoofd. Op de training probeer ik met iedereen een praatje te maken. Drie krijgen een compliment en één een schop onder de kont. Ik blijf op de baan totdat iedereen gefinisht is. Zo sta ik bij de Marathon van Amsterdam ook altijd bij de start. Iedereen van een van m’n groepen krijgt dan een schouderklop. Zo ben ik. Een mensenmens.”